Maria Tenhemelopneming, 15 augustus
Geloof, christendom, liturgie, vieringen … het lijkt er allemaal niet op vooruit te gaan.
Niet bij ons, en ook niet in de rest van Europa.
Maar ga een kerk binnen, en er branden kaarsen: bij een kruisbeeld, bij een plaatselijke of andere heilige, en veruit het meest bij een Mariabeeld.
Tientallen, dikwijls meer dan honderd kaarsen branden er voor haar beeld.
Heel dikwijls geen kleine kaarsjes, maar noveenkaarsen die negen dagen blijven branden. Ze drukken eerbied uit voor Maria, en verbondenheid met haar, en verlangen om door haar verhoord te worden.
Die eerbied, die verbondenheid en dat verlangen komen niet alleen tot uiting in de vele brandende kaarsen, maar misschien nog meer in de talloze bedevaartsoorden die wereldwijd aan Maria zijn toegewijd.
Oorden als Lourdes, Scherpenheuvel, Banneux, Fatima, Medjugorje, Czestochowa enzovoort, die jaarlijks miljoenen tot Maria biddende bezoekers ontvangen.
Want natuurlijk zijn er ook onze gebeden.
We bidden tot Maria, met heel mooie woorden.
En waar komen die woorden vandaan? Als we op haar Hoogfeest goed naar het evangelie zullen luisteren, zullen we de begroeting van Elisabeth direct herkennen: ‘Gij zijt gezegend onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht van uw schoot’, zei ze toen ze Maria zag.
Haar woorden sluiten helemaal aan bij wat de aartsengel zei die Maria enkele maanden voordien had bezocht. ‘Wees gegroet, Maria, vol van genade, de Heer is met u’, zei hij toen hij haar zag. En hij vroeg haar of ze de moeder van Gods zoon wilde worden.
Het zijn mooie woorden, die van de engel en die van Elisabeth.
Maria die gezegend is, die barst van Gods genade, die de moeder van Gods zoon zal worden. Tot haar bidden we vol vertrouwen met die woorden,
en ook met woorden die haar in latere eeuwen zijn toevertrouwd.
‘Moeder van God’, zo leerden we tot haar bidden na het Concilie van Efeze in 431.
En als we haar vragen dat ze altijd zou bidden voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood, dan zijn dat woorden van een ander Concilie van meer dan duizend jaar later.
Al deze mooie, zelfs ontroerende woorden maken duidelijk wie Maria voor ons is:
de Moeder van God, maar ook onze Moeder.
Zij die bezorgd is over ons, zij die er altijd wil zijn voor ons, zij die wil bidden voor ons, dat we het goed zouden maken, en dat we ook goede mensen zouden zijn. Naar haar voorbeeld.
Misschien is het precies dat wat ons in haar blijft aantrekken:
dat ze niet alleen de Moeder van God is, maar dat ze ook mens is zoals wij.
Ze leert ons hoe we kunnen bidden. ‘Heilig is Gods naam, Hij is barmhartig van geslacht tot geslacht en Hij steunt de kleinen, de armen, de geringen.’
Zo bidt ze, en met zo’n gebed is ze voor ons een teken van geloof.
Maar ze is ook een teken van zekerheid, want omdat zij als mens ten hemel is opgenomen, wacht ons dat ook: de zekerheid dat er naast en na dit aardse leven
een leven is dat eeuwig geldt.
Zusters en broeders,
om dat alles is de eerbied voor Maria en de verbondenheid met haar er altijd al geweest. Je vindt ze in de talloze Mariakerken en in de ontelbare kapelletjes, schilderijen, beeldhouwwerken en glasramen die in de hele wereld ontstaan zijn.
Want Maria is mens, net zoals wij, maar ze is ook de Moeder van God.
Laten we haar dus blijven vereren, laten we blijvend tot haar bidden en ons verbonden voelen met haar. En vooral: laten we leven en bidden naar haar voorbeeld.